Zinnebir

Bierman heeft reeds eerder eindeloos mogen doorbomen over zijn ambivalente verhouding met Brussel, de hoofdstad van de koning en het land. Op zijn best is Brussel een Parijs zonder banlieue en op zijn slechts is Brussel een banlieue van Parijs. Maar “trôp is teveel en teveel is trôp”, zo schreeuwde ooit een bekende Brusselaar in zijn micro, en aangezien deze het later zelfs tot eerste minister heeft gebracht zwijgt Bierman verder schroomvol en met gebogen hoofd over ambivalentie en andere emoties. Over Brussel daarentegen valt nog heel wat door te bomen. 


Volgens de oude legendes stroomde er eeuwen geleden een rivier door Brussel die luisterde naar de naam Zenne. Halfweg de 19e eeuw hadden aanhoudende vervuiling en verzanding deze machtige stroom in het hart van onze grootstad (in wording) tot een stinkend modderstroompje gereduceerd. Dit stroompje slaagde evenwel op wonderbaarlijke wijze in om  in 1865 meer dan 3500 dodelijke slachtoffers te maken middels een Cholera-epidemie. Kort daarna werd de stoute stinkende rivier overwelfd en moest de Zenne voortaan ondergronds door Brussel stromen. Vandaag wordt de rivier gezien als de belangrijkste bron van vervuiling van de Schelde. Misschien ging het over de Zenne toen Wannes Van de Velde in 1990 zong:

Ik heb van een rivier gedroomd nog zwarter dan de nacht
die zwavel en salpeter in haar waters droeg
en stinkend langs de dijken schoof
heel de lucht was vol van dampen en dodelijk venijn

daar kon geen leven zijn

Ik heb van een rivier gedroomd nog zwarter dan de nacht
die trager dan de wolken naar de Noordzee schoof
en zonder golven voortbewoog
langs de stille oever lag er een land vol roestig schroot
nog stiller dan de dood

Het idee om een Zinnebir te brouwen in het hart van Brussel is ontstaan tijdens de tweede editie van de Zinnekeparade en de daaropvolgende oprichting van Brasserie De La Senne. Zinnebir, Zinneke-(kleine Zenne)-Parade, Brasserie De la Senne, het zijn stuk voor stuk liefdesverklaringen voor de rivier. Vanzelfsprekend met wat zwaar op de tong liggend Brussels accent uit te spreken, inclusief gigantische huig-R. Het is een dialect dat de perfecte fusie is van ‘Boerenpsalm’ Vlaams en antiek Aristocratisch Frans. Maar dat neemt niet weg dat er duidelijke trend zit in deze riviergeoriënteerde nomenclatuur die Bierman niet anders kan doen besluiten dan dat Brusselaars trots zijn op hun stad en vooral op de stroom onder hun voeten. Het is een Zennefilie die volledig  los staat van de zuiverheid van het water. Het is een sentiment dat misschien niet volledig gedeeld wordt met mensen van buiten de hoofdstad. 

Na Cantillon is deze Brasserie overigens de tweede brouwerij die nog in het hart van Brussel brouwt. Voor de overkapping moeten dat er honderden geweest zijn. Overigens komt ook bij de verdeling van de bieren eerst Brussel aan de buurt en pas in een tweede adem is de overschot voor de rest van de wereld. Iets wat Bierman eigenlijk niet meer dan normaal vindt.
Uit zowat alles, maar vooral uit hun oog voor detail, blijkt dat de makers van het Zinnebir mensen zijn met het Bierhart op de juiste plaats. Ze beheersen het productieproces van hun bieren van begin tot einde. Waken zorgvuldig over de juiste ingrediënten en de kwaliteit van het eindproduct. Ook de vormgeving van de etiketten oogt erg prettig in soft-comic-stijl die Bierman vooral kent van Team Fortress 2, maar dat is een heel ander verhaal.
Het zeer degelijke en goed gesmaakte Zinnebir is een plezant doordrinkbier van 6%  dat alleen in Brussel ten volle tot zijn recht komt, maar daar ter plaatse dan wel een absolute aanrader mag heten. Een drinkbare getuige van hoe een stad in veel betekenissen van het woord levend en bruisend kan zijn. De andere bieren van Brasserie De La Senne, zoals de Zwarte Piet, Stouterik of Taras Boulba hebben iets meer een eigen smoel en plaatsen de brouwerij stevig op de kaart van de naar meerwaarde zoekende biermens.
http://brasseriedelasenne.be/NL/?portfolio=zinnebir

Leve de Zenne!

Het studentenleven

Terwijl het buiten regent en de studenten onrustig van de bomen vallen, even trouw als de steeds wederkerende herfst bij het begin van een nieuw academiejaar, zit Bierman zoals altijd voor het raam van café Den Eenhoorn naar buiten te kijken. Onderwijl de bewonderende blikken negerend, die omstaanders hem occasioneel toewerpen. In alle eerlijkheid moet Bierman toegeven dat zijn gedachten bij het keren van de dagen wel eens op zichzelf een wandeling durven te maken, zonder dat hij daarbij noodzakelijkerwijs helemaal onverdeeld aanwezig hoeft te zijn. De generaties lossen zich steeds sneller af, zo overpeinst Bierman dan bijvoorbeeld bij zichzelf, "maar de studenten blijven wel steeds eeuwig achttien jaar. En – vermoeiend genoeg – zijn er elk academiejaar ook weer een handvol jonge mensen die bij het leren van het -toch niet onbelangrijke- verschil tussen het consumeren van grote hoeveelheden generieke pils enerzijds en het rustig degusteren van een goed gebrouwen topbier anderzijds, kiezen voor een meer proefondervindelijke methode". Tot zover Biermans gedachten. 
Edoch, tot nut en vermaak van belastingbetalende huisvaders- en moeders die wat minder vertrouwd zijn met de actuele besognes het studentenleven en hier bijgevolg met een verontrust gemoed en angstige blik naar zouden durven kijken, stelt Bierman met graagte zijn volstrekt willekeurige classificatie van de studenten in 4 fasen voor.

De eerste fase in het leven van een nieuwe student die er helemaal bij wil horen, noemt Bierman deze van het grote “ik weet nog van niets, maar als ik vol overtuiging alles meedoe komt het wel in orde”. Een spijtig maar enigszins onschuldig misverstand natuurlijk dat eigen is aan de onstuimigheid van tieners die versneld volwassen moeten worden. Deze fase is redelijk kort en bij sommigen naadloos over in de “kijk naar mij, ik ben / kan alles”. Dit is de fase van het nabootsend leren, het onstuimige hart en de overmoed. Als er verhalen overblijven die het waard zijn verteld te worden, dan komen ze hieruit.

De derde fase is degene die Bierman het meest aan het hart ligt omdat ze dicht bij de melancholie staat en het gebrek, dat dwars door elk mensenhart loopt. Het is de fase van het grote “Is dit alles wat er is?” moment.  Het moment waarop studenten ontwaken uit hun almacht. Waarop ze omkijken en beseffen dat ze vooraan staan. De voorgangers van weleer zijn zingend achter de horizon verdwenen en er is meer achter dan voor gebleven. Er rest enkel nog henzelf en legioen, een eindeloze schare volgers. Datgene wat beoogd werd, werd bereikt en dat is iets wat Bierman zelfs zijn ergste vijand niet toewenst. Het vervult hem telkens weer vervult met diep mededogen.

De vierde fase van het studentenleven, gaat over studenten met wijsheid in de ogen, zekerheid in de gebaren, rust in het oordeel en evenwicht in het handelen. Het is thuiskomen in de gelouterde fase van het “ik heb alles al gezien”, zoals Kris de Bruyne het zingt in het lied “Waar ik voor leef”: Niet voor het geld, niet voor de macht en niet voor de eeuwigheid.

‘k heb alles gezien, ik heb alles gehad, ik ben overal geweest
'k Heb alles meegemaakt, bijna kapotgemaakt
'k Ben veel te ver en veel te lang op stap geweest

Ze zouden wel kunnen natuurlijk, deze studenten, als ze zouden willen, en soms komen ze ook in actie om alles beter, sneller en mooier te doen dan de nieuwe generatie. Maar het hoeft eigenlijk niet meer. Er zijn andere interesses gegroeid, een bredere visie, een diepere groef. Ze zijn ervaring zonder publiek geworden en daarmee verdwijnen ze, het echte leven in, de arbeidsmarkt op. Herinneringen onder de arm.

Bij de kastelein van café Den Eenhoorn bestelt Bierman een eenvoudige Westmalle Dubbel als troost en afweer voor het handvol Fase 4-ers aan zijn kromme tafel. Twijfelt hun hand even voor ze de kelken vastnemen? Staat er mat glas in hun ogen wanneer ze in die van Bierman kijken als de glazen klinken? Dwalen ook hun gedachten even af bij de twee eerste grote slokken van de dag, terwijl de regen buiten eindeloos neervalt? Bierman weet het niet. Buiten lopen achtienjarige studenten drijfnat voorbij, opgejaagd door andere studenten in witte jassen. Nog te jong om die éne korte aarzeling al te kennen.

Gulden Draak 9000 Quadruple

Bierman heeft het voorrecht te leven in een uitermate boeiende tijd, waarin de biermarkt zich gedraagt als een stampende mammoettanker in volle orkaan voor de kust van een of ander uiterst waardevol natuurgebied. Zolang de motoren blijven draaien is er met de waardevolle lading niets aan de hand natuurlijk, maar de richting durft wel eens wat onzeker te worden en het is ook beter om niet te veel voorstellingen te maken over wat er allemaal kan mislopen. 
In dit soort zelfverklaarde ‘best of times’, vol vernieuwing, vooruitgang en het tot vervelens toe opgestuwd worden in de vaart der volkeren, kan het verrassend deugd doen om als argeloze consument nog eens stilletjes langs de uitgestalde bieren in de lokale supermarkt te schuifelen en de flesjes van oude vertrouwde brouwsels bijna onmerkbaar zacht even met de hand te beroeren, onderwijl zachtjes de namen prevelend van bieren, die al op de markt waren nog voor er een markt bestond voor bieren. De Gulden Draak bijvoorbeeld, om maar iets te zeggen.

De witgeschilderde buikflesjes van de Gulden Draak (brouwerij Van Steenberge in Ertvelde) vormen een mooi voorbeeld van een bier dat een kwarteeuw geleden, schijnbaar moeiteloos een plaats veroverde in het hart van de bierdrinkende Vlaming. Het bier werd vernoemd naar de trotse gouden draak die op de toren van het Gentse Belfort staat en draagt deze ook in het logo. Volgens Michael Jackson, zaliger gedachtenis, gaat het om een roodbruine variant van Piraat. De Piraat werd ontwikkeld als een wat meer gehopt interpretatie van de alles en iedereen overheersende Duvel, in een poging om wat van dit succes mee te pikken. Volgens de net genoemde bierlegende overheerst vooral mout en karamel in de Gulden Draak. In het wat mank lopende geheugen van Bierman toonde de Gulden Draak, net als generatiegenoot Delirium Tremens, ook heel wat drop en anijs, maar het is mogelijk dat dit wat vertekend is geraakt doorheen de jaren. Overigens raken de flesjes van de Gulden draak zeer vaak in lege Duvelbakken verzeild, waar ze door hun identieke vorm, maar spierwitte kleur voor verwarring zorgen in de bottelarij. Er bestaat een ontroerende samenwerking tussen Moortgat en Van Steenberge om iedereen tot ieders tevredenheid van de juiste flessen te voorzien. 

De nieuwe interpretatie van de Gulden Draak, draagt het getal 9000 in de titel, wat verwijst naar de postcode van de stad Gent. Het is een volgens de regels van de kunst gebrouwen Quadrupel, wat betekent dat er vier keer meer mout in het bier zit dan dat dit bij pils het geval is. De term Quadruppel overlapt een weinig met de klassieke benaming Gerstewijn (een bier op basis van gerstemout dat meer dan 10° alcohol toont). Veel mout resulteert nu eenmaal na gisting vaak in veel alcohol. 
Opmerkelijk genoeg gaat het bij deze interpretatie van Van Steenberge niet om een voor de hand liggend donkerbruin, maar om een relatief helder amberkleurig bier. Wat onverwacht is, maar zeker niet onaangenaam en het bier ook een duidelijk onderscheid van het groeiend legioen aan genregenoten. De 9000 is minder complex dan het overvloedig smakende origineel, maar heeft wel de body en kracht van een klassieke Gerstewijn. Waarschijnlijk worden de gebruikelijke gebrande smaken niet meer binnengebracht door de mout tijdens het brouwen en worden heel wat andere aroma’s overheerst door de nadrukkelijke aanwezigheid van alcohol en restsuiker. Dat geeft een mooi hartverwarmend effect. Wie het avontuur van een Gulden Draak 9000 aangaat en zich kan meten met een paar goede slokken van dit smakelijke bier, mag zich verwachten aan een interessante krachtmeting en een hele mooie avond. 

Ertvelde is overigens ook het dorp waar Vlaams Schlagertalent Eddy Wally groot is geworden, maar dat heeft niks met bier te maken.


Mont Blanc Ambrée (La Rousse)

Volgens de legende, Bierman was er zelf niet bij, is het heldere amberkleurige bier dat wij tegenwoordig kennen ontstaan als antwoord op de Pils, een nieuwerwets Tsjechisch bier dat iets meer dan een eeuw geleden onze contreien dreigde te overspoelen. Dit nieuwerwetse bier was helder en blond met een witte hapklare schuimkraag een een koude gisting die aansloot bij de schenktemperatuur en het dorstlessend vermogen van het bier. Plots zat iedereen aan de Pils en wilde niemand nog de gebruikelijke duffe oude brol drinken, drievoudig platgekookt volgens eeuwenoud recept.  Brouwers die de omschakeling naar dure koelinstallaties niet konden of wilden ophoesten zagen hun omzet kelderen en menig brouwer is in die duistere tijden op zijn knieën midden op de koer van zijn brouwerij gevonden, hevig krijsend, de armen naar de hemel gericht. De Pilsgolf dwong de brouwers die verdronken, scherp te stellen wat ze echt met hun bier wilden aanvangen en vooral troebele bieren bleven tot heel wat decennia later absoluut uit den boze.
Maar waar sterk verbeterde koeltechnieken de massale Pilsproductie mogelijk maken, zorgden vooral sterk verbeterde filtertechnieken voor het behoud van de hoge gisting. Het verwijderen van gist en andere vlokken uit het bier, maakte het voor de brouwers mogelijk om een traditioneel, goed doordrinkbaar, bier van hoge gisting te maken dat er toch helder en sprankelend uitzag. Van deze heldere ambere bieren, naar de mode van toen eerder Engelse dan Duitse stijl, zijn De Koninck en Palm de meest tot de verbeelding sprekende voorbeelden.  Generaties van vakmanschap hebben van deze twee bieren echte volmondige meesterwerkjes gemaakt. De Koninck is iets strakker van smaak, terwijl de smaak van Palm iets meer uitdeint in verschillende richtingen. 

De verwachtingen van Bierman waren dan niet echt hooggespannen toen hij afgelopen zomer in een obscuur Frans dorpje aan de voet van de Alpen een gruwelijk lelijke fles Mont Blanc Ambrée op de kop tikte. Het bier gaat ook als ‘La Rousse’ door het leven maar heeft eigenlijk helemaal niets te maken met rood bier. Eerdere ervaringen met Franse bieren waren voor Bierman op zijn zachtst gezegd een weinig tegengevallen. Zijn nieuwsgierigheid was evenwel gewekt door het feit dat dit bier de gouden medaille haalde op de World beer Award 2011, hoewel de ervaring leert dat dit soort prijskampen soms wat onscherp durven uitpakken in de laatste rechte lijn. Meer tot de verbeelding sprekend is het feit dat alle Mont Blanc bieren gebrouwen worden met water van Gletsjerijs. Dichter bij puur, helder en eerlijk kan water nu eenmaal niet komen. De Mont Blanc Ambrée bleek dan ook een absoluut topbier te zijn. Op de juiste temperatuur geschonken toont dit bier zich moeiteloos als een een verrassend prikkelende en uitdagende smaaksensatie. Geheel in Franse stijl balanceert dit bier meer op finesse dan op robuustheid, maar de smaak die er is, vormt wel een absolute streling voor de zintuigen. Iets waar het gebruik van gemoute gerst, tarwe en hop zeker niet vreemd aan zal zijn. 

Het is niet de bedoeling van Bierman om vrij en vrolijk vaandelvlucht te plegen, van zodra de gelegenheid zich voordoet. Palm en De Koninck zijn in hun genre natuurlijk nog steeds absolute topbieren, maar deze Franse variant toont wel dat het bij de Vlaamse interpretatie van Pale Ale toch vooral om compacte en gesloten bieren gaat. Amber bier staat in hoofd van heel wat bierliefhebbers al lang niet meer voor opwindend of vernieuwend. Het lijkt alsof ze  vooral worden geconsumeerd door een rustig afkalvend legioen van gewoontedrinkers. Een nieuwe interpretatie van Amber, zoals de makers van de de Mont Blanc Ambrée hebben aangetoond, is misschien meer dan ooit nodig en wenselijk. 

De Mont Blanc Ambrée wordt gebrouwen in de Brasserie Savoyarde in Chambéry, een klein stadje aan de voet van de Franse Alpen. De brouwerij werd opgericht in 1999 en is op korte tijd immens gegroeid. Ze hebben er nog prijswinnend witbier, blond bier en … (ze kunnen het in Frankrijk echt niet laten) … violet bier.