De verzamelde schare placht Bierman niet gespeend van enig onbegrip aan te staren wanneer deze wederom enig pseudo-wetenschappelijk vocabularium uitkraamt. Het moet niet altijd voor de hand liggend zijn, zo denkt Bierman bij dit soort gelegenheden, ook al gaat het maar om middelmatige tekstjes over een versterkende drank die in heel wat minder geïnformeerde hoofden het predicaat volks mag dragen. Ignorantia Crassa, zou Bierman bijvoorbeeld over dit laatste kunnen zeggen naar de mode van de tijd, met een mooie ethisch-theologische term. Want nogmaals, net als de rest van de beroepsbevolking, bezigt ook Bierman met graagte en zonder overdrijven een moeilijk woord, zoals hij bij gelegenheid ook met graagte een toastje met kaviaar zou bezigen, zo hij hiertoe de financiële armslag zou bezitten.
Tot vervelens toe werd Bierman tijdens zijn zeer degelijke theologische opleiding door eminente professoren gewezen op het belang van de historisch-kritische methode in de exegese. Een mening die Bierman graag deelde met zijn weledel zeer gestrenge eerwaarde professoren, zo hij niet zelf bezig was met historisch kritisch onderzoek in de Theologische bibliotheek overdag, een soortgelijk onderzoek in de bierkelder van de faculteitsbar bij valavond en een bijkomend onderzoek naar de zich eveneens theologisch bij scholende meisjes ver na het vallen van de duisternis.
Het revolutionaire van de Historisch-kritische tekstkritiek, die tot ontwikkeling kwam op het einde van de 19e eeuw, bestond erin om de problematische opvatting dat de teksten van de bijbel letterlijk en eenduidig te interpreteren waren aan te vullen met een ver doorgedreven navorsing van de exegese van dit soort teksten: hoe waren ze ontstaan en in welke context, wie heeft ze geschreven, wat was de oorspronkelijke brontekst en waar waren er fouten ingeslopen, wat is de vorm, het genre en de structuur van de tekst, enzovoort. Naast de literaire kritiek, als eerste van de Historisch-kritische methodes, ontwikkelde de exegese nog de vormkritiek, traditiekritiek en redactiekritiek. En al deze benaderingen hebben met elkaar gemeen dat ze diachroon zijn: ze bekijken de ontwikkeling van een tekst doorheen de tijd, met bijzondere aandacht voor de omstandigheden bij haar ontstaan, maar zonder aandacht voor de betekenis van de tekst vandaag. De diachrone exegese werd in een tweede beweging in de loop van de 20e eeuw aangevulde met een met synchrone benaderingen, waarbij de – inmiddels door de wetenschap uitgezuiverde – tekst op zich werd genomen en tegen een betekenisvolle actuele context werd gespiegeld. Er werd met andere woorden een betekenis aan gegeven. Voor een aantal Bijbelse verhalen bestaan er bijvoorbeeld erg creatieve structurele, psychoanalytische, materialistische, fundamentalistische en feministische lezingen, om er maar een paar van de meest populaire te noemen. Een van Biermans favorieten is nog steeds de bizarre Alchemistische lezing van het eerste scheppingsverhaal door Gottlieb Latz. Maar die was zijn tijd ver vooruit.
Enfin, genoeg gezeverd, het moet tenslotte plezant blijven en over bier gaan. Kijkend naar hoe aan bierkritiek wordt gedaan in de lage landen poneert Bierman graag de stelling dat er vooral synchroon wordt gewerkt. Het heersende synchrone interpretatiekader is dat van het proefjargon van de oenologie (volgens het alwetende wikipedia de wetenschap van de biochemische aspecten van wijnbereiding). Dat kader is niet zo beperkt als een marxistische lezing van de toren van babel of zo, maar toch blijft het vreemd dat net dit éne versleten kader al meer dan een halve eeuw mag standhouden. Volgens de legende was het Michael Jackson zelf dit synchronistisch paradigma in onze contreien plantte en daarmee het zieltogende bier redde van de ondergang omdat er eindelijk een taal ontstond om iets over de kwaliteiten van bier te zeggen dat de rest van de wereld ook kon verstaan. Of dat waar is weet Bierman niet, maar ondertussen is het Belgische bier echt wel al gered.
Naast dit wat vreemde overwicht van één beperkte vorm van synchrone bierkritiek, haalt het verlangen naar een meer diachrone benadering toch betrekkelijk vaak de overhand. Dit is bijvoorbeeld terug te vinden in talloze pleidooien voor meer informatie op de etiketten over brouwproces en recept (literaire kritiek / literair genre), boeken met classificaties van bieren (vormkritiek), een bloeiende cultuur van brouwerijbezoeken (sitz-im-leben), historische overzichtswerken (traditiekritiek) en zelfs een beperkte personencultus rond enkele van de meest markante brouwers of brouwfamilies (redactiekritiek). Allemaal interessante en relevante informatie die, zoals in de recente publicatie van Test Aankoop, bijna wetenschappelijk kan gepresenteerd worden.
De grote beperking van een zuiver diachrone benadering bestaat er natuurlijk in dat dit soort oplijstingen letterlijk waardeloos zijn, waarmee Bierman alleen maar wil zeggen dat er geen waardeoordeel wordt uitgesproken. Om iets te kunnen zeggen over de kwaliteit van een bier is een minimum aan synchrone benadering nodig en dit oordeel zal steeds relatief zijn ten opzichte van het gekozen paradigma. Voor de volledigheid stelt Bierman op deze plaats nog maar eens de vraag die hem van bij het begin motiveerde om zelf over bier te beginnen schrijven: waarom oordeelt het heersende oenologische paradigma niet? Wat is de factor die dit tot een volstrekt steriele en bij momenten ronduit laffe aangelegenheid maakt? Hoe moeilijk is het om het ene bier een tien te geven en het andere een nul? Het blijft toch een relatief en subjectief verhaal en dat weet toch iedereen? Of denken zythologen (de tegenhangers van de oenologen, nomen est omen) dat ze ad Urbi et Orbi spreken en dat ze de universele verklaring van de rechten van het bier moet respecteren telkens ze hun proefnotities wereldkundig maken?
Nu ja, alle begin is moeilijk, ook na vijftig jaar bierkritiek. En dus zal Bierman het nog even voordoen: Op 10 punten: Duvel 10, Orval 9, Hoegaerden Grand Cru 8, Westmalle Dubbel 7, Kwak 6 (en 8 op café), Leffe 3, Jupiler 2, St. Ambrosius 0. Hercule Stout 10 in de winter en 5 in de zomer, Timmermans Lambicus Blanche 10 in de zomer en 5 in de winter, enzovoor enzoverder. Plezant en niet moeilijk. Eindeloze variaties denkbaar, zeker als er bij verteld wordt waarom. Zeker zelf ook eens proberen.
Voor de volledigheid geeft Bierman u graag nog mee dat de Historisch Kritische methode haar onschatbare rol heeft gespeeld in de theologie. Maar het paradigma van de 21e eeuw is de narratieve (verhalende) theologie geworden. Tenslotte is alles een verhaal en naast mensen, zijn vooral bieren het vaak waard om verteld te worden. “Deze aanpak vermijdt de saaie abstractie…” zo zegt de bekende priester, theoloog en doctor in de moleculaire fysica Alister McGrath en “… verhaal betekent niet hetzelfde als verzonnen verhaal” (maar dat wist u al). Blijft natuurlijk de vraag wat er nu allemaal waar is van wat Bierman hier en elders verteld. Toevallig bestaat daar nog een goed verhaal over dat hij u bij gelegenheid met graagte uit de doeken zal doen. Tot die tijd rest hem enkel het genoegen om u te feliciteren met het niet onverdienstelijke feit dat u tot het einde van deze tekst bent geraakt. Daarmee bent u ofwel een intellectueel, ofwel een massochist, ofwel iets anders met nog veel meer onvermoede lettergrepen.
1 opmerking:
Ik ben tot het einde geraakt, mits het overslaan van het middelste stuk, maar ik kan u volgen ivm het ontbreken van een (smaak-)waardeoordeel. Tim Webb doet dat trouwens wel in zijn good beer guides.
Een reactie posten