Terwijl het buiten regent en de studenten onrustig van de bomen vallen, even trouw als de steeds wederkerende herfst bij het begin van een nieuw academiejaar, zit Bierman zoals altijd voor het raam van café Den Eenhoorn naar buiten te kijken. Onderwijl de bewonderende blikken negerend, die omstaanders hem occasioneel toewerpen. In alle eerlijkheid moet Bierman toegeven dat zijn gedachten bij het keren van de dagen wel eens op zichzelf een wandeling durven te maken, zonder dat hij daarbij noodzakelijkerwijs helemaal onverdeeld aanwezig hoeft te zijn. De generaties lossen zich steeds sneller af, zo overpeinst Bierman dan bijvoorbeeld bij zichzelf, "maar de studenten blijven wel steeds eeuwig achttien jaar. En – vermoeiend genoeg – zijn er elk academiejaar ook weer een handvol jonge mensen die bij het leren van het -toch niet onbelangrijke- verschil tussen het consumeren van grote hoeveelheden generieke pils enerzijds en het rustig degusteren van een goed gebrouwen topbier anderzijds, kiezen voor een meer proefondervindelijke methode". Tot zover Biermans gedachten.
Edoch, tot nut en vermaak van belastingbetalende huisvaders- en moeders die wat minder vertrouwd zijn met de actuele besognes het studentenleven en hier bijgevolg met een verontrust gemoed en angstige blik naar zouden durven kijken, stelt Bierman met graagte zijn volstrekt willekeurige classificatie van de studenten in 4 fasen voor.
Edoch, tot nut en vermaak van belastingbetalende huisvaders- en moeders die wat minder vertrouwd zijn met de actuele besognes het studentenleven en hier bijgevolg met een verontrust gemoed en angstige blik naar zouden durven kijken, stelt Bierman met graagte zijn volstrekt willekeurige classificatie van de studenten in 4 fasen voor.
De eerste fase in het leven van een nieuwe student die er helemaal bij wil horen, noemt Bierman deze van het grote “ik weet nog van niets, maar als ik vol overtuiging alles meedoe komt het wel in orde”. Een spijtig maar enigszins onschuldig misverstand natuurlijk dat eigen is aan de onstuimigheid van tieners die versneld volwassen moeten worden. Deze fase is redelijk kort en bij sommigen naadloos over in de “kijk naar mij, ik ben / kan alles”. Dit is de fase van het nabootsend leren, het onstuimige hart en de overmoed. Als er verhalen overblijven die het waard zijn verteld te worden, dan komen ze hieruit.
De derde fase is degene die Bierman het meest aan het hart ligt omdat ze dicht bij de melancholie staat en het gebrek, dat dwars door elk mensenhart loopt. Het is de fase van het grote “Is dit alles wat er is?” moment. Het moment waarop studenten ontwaken uit hun almacht. Waarop ze omkijken en beseffen dat ze vooraan staan. De voorgangers van weleer zijn zingend achter de horizon verdwenen en er is meer achter dan voor gebleven. Er rest enkel nog henzelf en legioen, een eindeloze schare volgers. Datgene wat beoogd werd, werd bereikt en dat is iets wat Bierman zelfs zijn ergste vijand niet toewenst. Het vervult hem telkens weer vervult met diep mededogen.
De vierde fase van het studentenleven, gaat over studenten met wijsheid in
de ogen, zekerheid in de gebaren, rust in het oordeel en evenwicht in het
handelen. Het is thuiskomen in de gelouterde fase van het “ik heb alles al gezien”, zoals Kris
de Bruyne het zingt in het lied “Waar ik voor leef”: Niet voor het geld,
niet voor de macht en niet voor de eeuwigheid.
‘k heb alles gezien, ik heb alles
gehad, ik ben overal geweest
'k Heb alles meegemaakt, bijna
kapotgemaakt
'k Ben veel te ver en veel te lang
op stap geweest
Ze zouden wel kunnen natuurlijk, deze studenten, als ze zouden willen, en soms komen ze ook
in actie om alles beter, sneller en mooier te doen dan de nieuwe generatie. Maar
het hoeft eigenlijk niet meer. Er zijn andere interesses gegroeid, een bredere
visie, een diepere groef. Ze zijn ervaring zonder publiek geworden en daarmee
verdwijnen ze, het echte leven in, de arbeidsmarkt op. Herinneringen onder de
arm.
Bij de kastelein van café Den Eenhoorn bestelt Bierman een eenvoudige
Westmalle Dubbel als troost en afweer voor het handvol Fase 4-ers aan zijn
kromme tafel. Twijfelt hun hand even voor ze de kelken vastnemen? Staat er mat
glas in hun ogen wanneer ze in die van Bierman kijken als de glazen klinken? Dwalen
ook hun gedachten even af bij de twee eerste grote slokken van de dag, terwijl
de regen buiten eindeloos neervalt? Bierman weet het niet. Buiten lopen achtienjarige
studenten drijfnat voorbij, opgejaagd door andere studenten in witte jassen. Nog
te jong om die éne korte aarzeling al te kennen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten