Abdijbieren

Al van bij hun ontstaan voorzagen kloosters en abdijen zoveel mogelijk in hun eigen onderhoud. Hoewel de meeste kloosterordes iets meer zuidelijk ontstaan en dus regels ontwikkelen voor het produceren en gebruiken van wijn, schakelden de abdijen in onze streken, waar graan beter gedijt dan druiven, al vrij snel over op de productie van het meer gebruikelijke bier. Het brouwen van bier binnen de muren van een abdij voor persoonlijk gebruik groeide zo uit tot een belangrijke traditie. Bovendien slaagde de abdijen erin om zeer kwaliteitsvolle bieren te maken en nieuwe productiemethodes te ontwikkelen (waarvoor dank). Het is echter wachten tot in de 20e eeuw alvorens brouwers pogingen ondernemen om abdijbieren te commercialiseren. De Witkap Pater (1929) was het eerste bier dat meer afhing van de brouwer dan van de abdij (en dus de moeder van alle abdijbieren). In het zog van de Witkap zouden nog heel wat andere ‘trappisten’ volgen, tot in 1962 de naam Trappist wettelijk beschermd werd en enkel de vermelding abdijbier toegelaten bleef.

De klassieke kenmerken van een abdijbier dateren uit deze periode: de typische driedeling in twee doordrinkbieren (Blond en Bruin (dubbel)) en één degustatiebier (meestal een blonde Tripel). Ook typisch zijn het kelkglas, de hoge gisting, toevoeging van suikers in het mout om de verteerbaarheid te vergroten, hergisting op fles en afvulling op 33cl.

Bij de groeiende centralisatie van grote brouwerijen na de oorlog, zocht elk van deze nieuwe grote brouwersgroepen naar een eigen abdijbier. In heel België werd druk onderhandeld met paters van alle mogelijke soorten en licenties en merknamen schoven regelmatig door elkaar. Vaak werden ook bestaande streekbieren onder de nieuwe abdijnaam afgevuld. In een aantal gevallen kozen de brouwers ook voor een onbestaande (of niet meer bestaande) abdij. Ook werd stelselmatig en zeer bewust geen enkele poging ondernomen om abdijbieren te onderscheiden van de, door het publiek zeer gewaardeerde, trappisten (waardoor er tot op vandaag Tavernes bestaan die het nodig vinden om ‘trappist Leffe’ of ‘trappist Grimbergen’ op de kaart te zetten).

Na de stoelendans kwam dan de periode van de consolidatie. De brouwers ontwikkelden in 1998 het label “erkend Belgisch abdijbier”. Bieren die toen reeds op de markt waren werden erkend als ze een band hadden met een abdij (bestaand of niet meer bestaand), royalty’s betaalden aan de abdij voor goede werken/cultuur of aan een stichting en er vanuit de abdij of stichting controle was op de publiciteit. Voor bieren die na 1998 op de markt verschenen werden de criteria veel strenger: naast de royalty’s en controle op de publiciteit moet er ook een band zijn met een bestaande abdij die een aantoonbare geschiedenis heeft van bierbrouwen! Deze maatregel vormt duidelijk een bescherming van dit marktsegment, hoewel ze natuurlijk ook uitholling van de term abdijbier tegengaat.

Er werden 18 Belgische merken van abdijbieren erkend in 1998: Grimbergen, Dendermonde, Saint Martin, Steenbrugge, Sint-Pieters, Abbaye de Cambron, Affligem, Postel, Saint Feuillien, Tongerlo, Leffe, Bonne Espérence, Floreffe, Maredsous, Ename, Val Dieu, Bornem en Keizersberg. Bierkenner Jef van den Steen neemt in zijn boek over abdijbieren nog vier andere merken op: Witkap (zie boven), Sint-Bernardus (in 1998 nog verbonden aan trappist West-Vleteren), Pater Lieven (geen abdij, maar wel een pater) en Sint-Isebald (verdwenen abdij van Ter Duinen, de royalty’s gaan naar archeologisch onderzoek en onderhoud van de site). Recent verscheen nog “Abdis” op de markt dat ook alle uiterlijke kenmerken van abdijbier vertoont.

Voor de volledigheid geef ik nog even de link tussen bier en brouwersgroep: Leffe = Inbev, Grimberen = Maes, Affligem = Heineken, Steenbrugge = Palm Breweries, Tongerlo = Haacht (primus), Maredsous = Moortgat (Duvel) en Ename = Roman.


Uw Bierman

Geen opmerkingen: